Hoe werd Wouter Duyck de prominentste stem in het onderwijsdebat? 

Hij is liberaal en adviseert minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA). Hij krijgt het verwijt elitair te zijn, maar zelf vindt hij zijn ideeën net emanciperend. Cognitief psycholoog Wouter Duyckverdeelt en inspireert in het onderwijsdebat. 

“Dat wij op verdieping -1 zitten, maakt meteen duidelijk hoe wij ervoor staan.” Woensdag 24 januari. In de Gentse bibliotheek De Krook wordt het nieuwe boek Mijn kind, slim kind van professor cognitieve psychologie WouterDuyck (UGent) voorgesteld. Cabaretier Wouter Deprez zet met zijn introductie meteen de toon. Hij ratelt anek­dotes af uit de schoolcarrières van zijn tienerzonen. Boekbesprekingen werden boekfragmentbesprekingen, zodat leer­lingen konden “doorgroeien” van één hoofdstukje lezen tot uiteindelijk, ooit, een volledig boek. Het publiek, veelal leerkrachten, schatert. De professor tikt de voorzet van de cabaretier binnen bij de openingsvraag over de jongste, alwéér slechte, Pisa-resultaten. “Een voorspelbaar drama”, zegt Wouter Duyck. Ons onderwijs verkeert in een crisis, betoogt hij in zijn boek. Daarin etaleert hij zijn kloeke kennis over hoe wij leren. Hoe werken ons brein en geheugen, wat is taal, waarom is De slimste mens ter wereld-winnares Ella Leyers niet écht de slimste mens van de wereld? Het boek is overladen met data en cijfers, maar leest toch als een trein. Duyck kan populariseren. Hij is dan ook de prominentste stem in het onderwijs­debat van vandaag. 

Dat is opmerkelijk voor een cognitief psycholoog. Tot tien jaar geleden werd het onderwijsdebat vooral door peda­gogen, onderwijssociologen en didactici gevoerd. Ook opmerkelijk: hoe Duyck het oor heeft van minister van Onderwijs en N-VA’er Ben Weyts, terwijl hij zelf al levenslang lid is van de liberale partij. En nog opvallend: het beeld dat vrienden en medestanders van hem ophangen – aimabel, loyaal, familieman, de vriend die de vriendengroep bijeenhoudt – versus de felle debater die hij op sociale media kan zijn. Dat hij opponenten blijft bekritiseren nadat hij hen heeft geblokkeerd, zet kwaad bloed. De animositeit gaat soms diep, bijvoorbeeld bij Lieven Boeve, topman van het katholiek onderwijs, de grootste onderwijsverstrekker in Vlaanderen en dus onontbeerlijk in dit portret. Maar Boeve wil alleen dit kwijt: “Het probleem met Wouter Duyck is dat je zelden de genuanceerde academicus voor je hebt, maar veeleer de politieke polemist die zijn eigen dada’s ventileert.” Waarom zet Wouter Duyck de toon in het onderwijsdebat?
Geluk of punten

Het is slikken voor Dirk Van Damme wanneer hij in 2012 een paper leest met de titel ‘Gelijke kansen, gelijke kinderen, gelijke klassen,’ geschreven door Duyck en organisatiepsycholoog Frederik Anseel. De paper, in opdracht van de rechts-liberale denktank Itinera, gaat lijnrecht in tegen de “softe consensus die toen in Vlaanderen bon ton was”. Duyck en Anseel benadrukken het belang van erfelijkheid inzake intelligentie en wijzen op de enorme bijdrage van cognitieve vaardigheden aan de economische welvaart. “In die tijd begon ik de perverse effecten te zien van het gelijkekansenverhaal, dat ik als grote believer had helpen in te voeren in het onderwijs”, zegt Van Damme, die achtereenvolgens kabinetschef van socialistisch minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke was, topman van het gemeenschapsonderwijs en diensthoofd onderwijs bij de Oeso. Onlangs zat hij Ben Weyts’ Commissie van Wijzen voor. “Ik stelde met ontzetting vast dat het gelijkekansenbeleid door allerlei instanties verkeerd werd begrepen. In plaats van kwetsbare kinderen meer kansen te geven, legden ze de lat en de verwachtingen voor hen lager. Ik vond de ideeën van Wouter en Frederik controversieel maar overtuigend. Wouter is ook de eerste die openlijk durfde zeggen dat het met gelijke kansen in Vlaanderen helemaal niet zo slecht is gesteld.” 

Pedagoog Pedro De Bruyckere (Universiteit Utrecht) heeft een goed zicht op het onderwijsdebat. “De cognitieve psycho­logie is terug van lang weggeweest. In Vlaanderen hebben Duyck en Anseel daarin een belangrijke rol gespeeld, samen met mensen als ontwikkelings­psycholoog Wim Van Den Broeck (VUB) en onderwijswetenschapper Tim Surma (Thomas More-hogeschool).” Vanaf de jaren 70, legt De Bruyckere uit, maakte het idee opgang dat welbevinden minstens even belangrijk was op school als presteren. “Het geluk van hun kinderen is voor de meeste Vlaamse ouders nog altijd belang­rijker dan hun punten. Wouter betwist de logica die daaruit voortkomt, namelijk dat kinderen pas goed kunnen leren als ze zich ook goed voelen. Hij zegt dat geluk automatisch volgt op goede resultaten en slimmer worden. Een goede overzichtsstudie uit 2021 naar de link tussen leren en motivatie – waar welbevinden deels mee spoort – benadrukt dat ze sterk op elkaar inwerken. Twee nuances. In 2019 bleek uit de JOP-monitor, een terug­kerende bevraging van de Vlaamse jeugd door het Jeugdonderzoeksplatform, dat een school het welbevinden van haar leerlingen vooral ‘erft’. Met andere woorden: vooral externe factoren, waarop de school amper impact heeft, zijn bepalend. Anderzijds leert onderzoek, onder meer met Chinese kinderen, dat leren iets vaker leidt tot welbevinden dan omgekeerd.”

Gedelegeerd bestuurder van het GO! onderwijs Koen Pelleriaux ging graag in op Duycks uitnodiging om met hem in debat te gaan op de voorstelling van Mijn kind, slim kind. “De hoofdstukken over ons brein, hoe we leren, wat taal is: die zijn geweldig en wetenschappelijk zeer goed onderbouwd. Zijn kritiek op de organisatie van ons onderwijs is andere koek. Daarover citeert hij dan ook amper wetenschappelijk onderzoek.” 

Een voorbeeld is Duycks kritiek op het leerlingvolgsysteem, waarin leerkrachten gedrag en resultaten van leerlingen documenteren. Duyck noemt dat “onzinnig”. Pelleriaux snapt de algemene kritiek op de planlast. “Maar dat leerlingvolg­systeem, hoe imperfect ook, is nodig in het onderwijs van vandaag. In de jaren 50 en 60 was één schoolmeester verantwoordelijk voor één klas. Nu hebben kinderen tot vier leerkrachten in het lager onderwijs, en is er nood aan goede communicatie tussen hen over hun leerlingen. En dus aan een leerlingvolgsysteem.” Het voorbeeld is exemplarisch voor Duycks visie (of voor de kritiek erop). De psycholoog heeft volgens zowat iedereen overschot van gelijk wanneer hij zegt dat onze hersenen en hoe we leren niet zijn veranderd. Maar de samenleving is dat natuurlijk wel, en fundamenteel. 

Ook onderwijssociologe Mieke Van Houtte (UGent) is bijzonder kritisch voor de onderwijsideeën die Duyck binnenbrengt. Ze vindt zijn onderzoeksexpertise te smal – gefocust op taal en meertaligheid, waarover zijn doctoraat ging – om zich als onderwijsexpert te profileren. “Te veel toegespitst ook op hoe een kind leert. Onderwijs is meer dan dat. Socialisatie, bijvoorbeeld: het aanleren van attitudes en waarden om te kunnen functioneren in de samenleving. Of selectie en allocatie: de juiste man of vrouw op de juiste plaats krijgen.”

Een andere blinde vlek legt Pelleriaux bloot op de boekvoorstelling zelf, wanneer hij de verdediging op zich neemt van De Pijl, een Antwerpse school waar het huiswerk is afgeschaft. Dat vindt Duyck niet verstandig, gesterkt door studies die het cognitieve nut van huiswerk bewijzen. Pelleriaux ontkent dat niet, maar stipt aan dat sommige scholen wel andere zorgen hebben: “De Pijl bestaat uitsluitend uit nieuwkomers. De schoolpopulatie verandert er elk jaar drie keer volledig. Dríé keer. Elk jaar.” De zaal is muisstil. Ook Duyck heeft voor één keer geen cijfer klaar om dat te pareren.
Tussen ‘dokteurs’ en advocaten

Duyck komt zelf niet uit een hoogopgeleid gezin. Moeder was kapster, vader ging tot zijn veertiende naar school. Het gezin geloofde rotsvast in hard werken. Door levenslang te leren, werd vader Duyck ziekenhuisdirecteur. Hij stuurde zijn zoon naar de richting Latijn-wiskunde op het Klein Seminarie in Roeselare, “bij de dokteurs en de advocaten”. Die leerde er uit te blinken, en deed dat later ook aan de universiteit. Zijn masterthesis en doctoraat vielen in de prijzen, hij studeerde magna cum laude af als master in de theoretische en experimentele psychologie. Zijn masterthesis en doctoraat werden bekroond. 

Via een fast track, een versneld academisch parcours, werd hij als jonge veertiger in 2020 hoogleraar. Onderweg was hij elf jaar voorzitter van de opleidings­commissie psychologie. Een collega die anoniem wil blijven, herkende in hem de strenge seminarist: “Zijn docenten kregen alleen felicitaties wanneer ze op een evaluatie minstens 4 op 5 haalden.” Duyck (die zelf gemiddeld 4,6 op 5 scoorde) gelooft niet in zachte heelmeesters, zegt hij op de boekvoorstelling. Hij schampert over de afschaffing van punten en klas­gemiddeldes en de vervanging ervan door allerlei onduidelijk symbolen of kleurencodes. “Wat is het gemiddelde van blauwe vuurtorens? De school moet geen frustratievrije oase zijn, dat bederft de weerbaarheid.” Hij begrijpt niet waarom zijn alma mater de onderscheidingen heeft afgeschaft voor aspirant-artsen. “Dat zou hen stress bezorgen. Echt? Hoe gaan die functioneren op een spoedafdeling?”

Zijn ster rees ook buiten de universiteit. Duyck kreeg steeds meer aandacht van de N-VA: zijn pleidooi voor de invoering van centrale toetsen raakte via het N-VA-verkiezingsprogramma in het Vlaamse regeerakkoord. Vanaf dit jaar testen de ‘Vlaamse toetsen’ leerlingen in het vierde en zesde leerjaar en in het tweede en zesde jaar secundair. Ben Weyts luistert naar Duyck, er is wederzijdse appreciatie. In 2020 droeg de minister hem voor als ondervoorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Die bewaakt vanuit Den Haag, onder meer met inspecties, de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen en beslist over de invoering van nieuwe richtingen. Een functie die macht en prestige meebrengt, de hyperambitieuze Duyck op het lijf geschreven. Tegelijk was het een opmerkelijke evolutie, zegt de anonieme UGent-collega. “Wouter en ik vonden elkaar in onze strijd tegen de bureaucratie, hij foeterde altijd op inspecties. En nu zit hij in het walhalla ervan.” 

Die toppositie maakt hem kwetsbaar voor de kritiek dat hij te veel met de voeten vooruit tackelt vanop zijn account op X (hij schijnt ook op het voetbalveld een robuuste verdediger te zijn). Er zijn academici die vinden dat zo’n toppositie enige terughoudendheid meebrengt. Dirk Van Damme wuift het weg. “Wouter schoffeert graag, dat is waar. En op sociale media komen we allemaal scherper uit de hoek dan in het echte leven. Daar is Wouter niet rancuneus.”
‘Zesjescultuur’

Door zijn nauwe band met het kabinet-Weyts wordt hij in de N-VA-hoek geborsteld. Wetstraatwatchers horen dat zijn naam bij het begin van de legislatuur rondging als kandidaat-kabinetschef. Bij een ingewijde binnen de partijtopklinkt het dat er aan veel mensen werd gedacht, maar ook dat het niet wijs zou zijn geweest om “de enige liberale onder­wijsexpert in het debat” monddood te maken met een kabinetsfunctie. Vanuit Sydney, hij is er al vier jaar decaan van de UNSW Business School in Sydney, verbaast Frederik Anseel zich over de N-VA-stempel die zijn goede vriend krijgt. “Hij praat gewoon met iedereen die wil luisteren naar zijn ideeën.” 

Anseel en Duyck leerden elkaar kennen als jonge, ambitieuze onderzoekers. Ze speelden samen voetbal. Hun liefde voor Italiaanse wijn (Duyck beveelt een fors glas barolo aan bij zijn hoofdstuk over de staat van het onderwijs) verraadt hun politieke kleur. “Wij zijn liberaal, ja. Wouter zeer uitgesproken.” Duyck schiet goed op met ex-Open VLD-voorzitters Gwendolyn Rutten en Egbert Lachaert. Lachaert noemt hem een vriend. “We hebben elkaar leren kennen bij de denktank Liberales. En hij heeft kosteloos jonge liberalen opgeleid binnen Gang­makers, het talentenprogramma van Open VLD.” Lachaert liet zich door Duyck inspireren voor zijn liberaal manifest Vrije mensen groeien. “Wouters lijn moet die van Open VLD zijn, ja. Het zijn de primussen die de welvaart creëren, waardoor we kunnen zorgen voor wie het moeilijk heeft.”

Voor CD&V blijft Duyck een N-VA-ideoloog. Bijvoorbeeld omdat hij het Nederlandse begrip ‘zesjescultuur’ in Vlaanderen mee introduceerde – daarmee viseren Duyck en co. het naar hun idee te lage ambitieniveau van het Vlaamse onderwijs. Voormalig minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) houdt niet van de term, N-VA’ers smullen ervan. Maar ook, en nog meer, omdat Duyck net als de N-VA graag de sloopkogel voor de onderwijskoepels gebruikt – al zeker voor de katholieke. Dirk Van Damme vindt dat zijn compagnon de route zich in die strijd vergist van vijand. “Het is te gemakkelijk. De koepels zijn niet de monolithische machtsblokken die er soms van worden gemaakt. Voor Ben Weyts minister van Onderwijs werd, zag je die redenering ook bij de N-VA. Maar Ben heeft ze in de corona­crisis leren te waarderen. Wouter is op dezelfde radicale lijn gebleven.” 

Pelleriaux vindt dat Duyck een mythe in stand houdt. “Die van de grote, stoute koepels die de foute pedagogische aanpak hebben opgedrongen aan die arme leerkrachten. Zij zouden geen enkele ruimte meer hebben om te bepalen hoe ze leerstof aanleren. Wij hebben 142 mensen op de pedagogische diensten. Denkt u nu echt dat we daarmee onze 40.000 leerkrachten iets kunnen opdringen?”
Elitair

Duyck schopt graag tegen de schenen van wie onderwijs ziet als een voorpost van armoedebestrijding of gelijkekansen­beleid: “De lege brooddoos is nu de verantwoordelijkheid van de school en leren lezen die van de ouders.” Critici als Mieke Van Houtte vinden dat hij de zwakkeren uit het oog verliest met zijn pleidooi voor excellentie. In Duyck de opiniemaker zien zij vooral een ideoloog, een neoliberale voorvechter van eliteonderwijs. Dat verwijt klopt niet, vindt ontwikkelings­psycholoog Wim Van Den Broeck (VUB). “Elitair? Ik hoor hem toch altijd benadrukken hoe belangrijk onderwijs is als motor van sociale mobiliteit, zéker voor kinderen die het thuis minder breed hebben. Ik vind net dat het elitair is om niet te willen afstappen van onderwijsideeën waarvan zo vaak is bewezen dat ze niet werken.”

Duyck zelf vindt zijn liberalisme ten diepste sociaal en emanciperend. Neem zijn pleidooi om de leerplichtleeftijd naar drie jaar te verlagen. “Het is een must voor taalarme kleuters. Maar dan moet ons kleuteronderwijs wel echt taalonderwijs zijn, meer dan louter de jasjes helpen aan en uit te trekken.” Hoge verwachtingen noemt hij een teken van respect, gruwelen doet hij van “het racisme van de lage verwachtingen” jegens kinderen met migratieroots. “Alsof hun hersenen de enige uit de geschiedenis van de mensheid zijn die niet in staat zijn om de dt-regels te leren.” En slippendrager van het patronaat? De school is net zomin een vehikel van de Voka’s van deze wereld, vindt hij: “Onderwijs dient niet om de vaca­tures te vullen. Wel om kinderen slimmer te maken, waardoor ze welvaart kunnen creëren én kritische burgers zijn.” Anseel leerde Duyck aan de universiteit kennen als iemand die talentvolle studenten alle kansen gaf. Alle kansen? Anseel lacht. “Nu ja. Twee kansen, geen drie. Daarin is hij radicaal. Hij vindt het onvergeeflijk om je talent niet te gebruiken.”
“Show me the data”

“Maar ik hoor dat van álle collega’s, hoor.” Een jonge leerkrachte lager onderwijs vroeg tijdens de vragenronde na de boekvoorstelling of de hersenen van kinderen vandaag anders zijn dan die van vorige generaties. Ze krijgt haar leerlingen amper nog gefocust. Duyck duikt als steeds in de data. “Er is overtuigend bewijs dat onze hersenen niet zijn veranderd.” Wanneer zij haar ervaring kracht bijzet, parafraseert hij Bart De Wever: “Show me the data.” Het is een verhelderend beeld: Duyck is een man van data­bases en statistiek. Cijfers rollen uit zijn mond als knikkers van een glijbaan. Dat de leerkracht vanuit de praktijk spreekt, lijkt hem te ontgaan. Dat stoort school­directeur en De Standaard-columniste Charlotte Zwemmer aan Duycks analyse. Ze noemt zijn boek inspirerend en hoopgevend, maar “hoe het er op de klasvloer aan toegaat, weet hij niet. Alsof alle problemen zijn opgelost wanneer de scholen maar weer worden zoals zijn college. Ik zie hier weinig ‘pretpedagogie’ of ‘zesjescultuur’, hoor, wel zeer enthousiaste leerkrachten met ambitieuze verwachtingen, zonder dat ze daarbij welbevinden uit het oog verliezen.”

Ze ergert zich aan de doemscenario’s over het onderwijs. “Daar hebben wij toch niks aan? Ik lees in het verslag van de Commissie van Wijzen dat veel leerkrachten het goed doen. En het recente onderzoek van Kristof De Witte (KU Leuven) leert dat het leesonderwijs er in het katholieke net op vooruitgaat. Er zijn ook goede resultaten. Het zou fijn zijn als Duyck in zijn polemieken meer zou focussen op de oplossingen die hij aandraagt dan alleen maar op wat er misgaat. Dan zou hij meer impact op het werkveld kunnen hebben.” 

Met bijdragen van Valerie Droeven.

Simon Demeulemeester

Verschenen in De Standaard, 10 februari 2024, PDF

https://www.standaard.be/cnt/dmf20240206_96889307

Comments are closed.

Post Navigation