Wetenschap en politiek in het onderwijsdebat

Er zo zijn zo van die domeinen waar hervormingsplannen steevast tot grote commotie leiden. Het is niet anders met het onderwijs. Terecht. Iedereen komt ermee in aanraking, en de opleiding van onze jeugd vormt de basis voor onze economische en sociale welvaart. Elke hervorming van het systeem moet dan ook uitgebreid getoetst worden aan de mogelijke effecten ervan, en dat debat mag best ook op straat gevoerd worden, en niet enkel in het pluche van de Kamer, zoals een minister-president vond.

Wat is ongelijkheid

Doordat dit debat te vroeg in gang gezet werd door de regering, zonder dat een concrete uitwerking beschikbaar was, blinkt het echter momenteel niet uit in transparantie. De term ongelijkheid krijgt verschillende invullingen, sociale effecten van de hervorming worden verward met leereffecten, en wetenschappelijke keuzes worden verward met politiek.

Sociale effecten in het onderwijs

Doordat het onderwijsdebat gedomineerd wordt sociologen is het vaakst opduikende argument voor de onderwijshervorming dat een latere studiekeuze de ongelijkheid in het onderwijs zou verkleinen. Hierbij worden echter vaak ongelijke (leer)prestaties voorgesteld als sociale ongelijkheid. Er zijn inderdaad sociologische studies die aantonen dat de verschillen in leerprestaties toenemen als men vroeger een studiekeuze maakt. Dat betekent echter niet dat studieresultaten ook méér door afkomst, en dus sociaal, bepaald zouden zijn. Een grotere spreiding in leerprestaties kan immers ook impliceren dat sommige leerlingen beter presteren in een bepaald systeem, en anderen even goed. De samenleving moet zich afvragen of ze daar een probleem mee heeft? Er is een belangrijk verschil tussen cognitieve ongelijkheid en sociale ongelijkheid.

Echte sociale ongelijkheid krijg je als studiekeuze beïnvloed wordt door het inkomen van de vader, of de opleiding van de moeder, onafhankelijk van de cognitieve capaciteiten van het kind. Dit vereist dat de afzonderlijke invloed van deze factoren op studiekeuze nagegaan wordt. De beste Vlaamse studie die deze aanpak hanteerde is Boone & Van Houtte (in druk). Zij toonden aan dat afkomst inderdaad voor een deel studiekeuze bepaalt (maar nooit meer dan 20%). Sociale discriminatie bestaat dus in Vlaanderen. Echter, deze studie toont tevens aan dat studiekeuze gelukkig maar, nog steeds vele malen sterker beïnvloed wordt door cognitieve vaardigheden. Sociologen hameren typisch op die eerste vaststelling, cognitief psychologen op de tweede. Wat wél duidelijk is, is dat er een sociaal effect in het onderwijs aanwezig is dat weggewerkt moet worden. Het blijft echter onduidelijk of, en in hoeverre studiekeuze twee jaar uitstellen, dit sociale effect kan verkleinen. In elk geval weet men wel al zeker dat de zes jaar gemeenschappelijk lager onderwijs nièt voldoende zijn om sociale discriminatie te voorkomen.

Cognitieve effecten van een onderwijshervorming

Door hun historisch gewicht in het onderwijsdebat zijn sociologen steevast zeer verbaasd als iemand oppert dat de primaire doelstelling van onderwijs misschien niet sociaal maar cognitief is, namelijk om te leren. Het is dan ook verbazingwekkend dat belangrijke psychologische studies die focussen op cognitieve effecten van onderwijsorganisatie compleet genegeerd werden in de op stapel staande plannen. Rindermann en Ceci publiceerden in Perspectives on Psychological Science waarschijnlijk de meest omvangrijke studie (78 landen, talloze indicatoren, honderdduizenden leerlingen) naar de effecten van onderwijsorganisatie op internationaal erkende taal- en wiskundetests (PISA, TIMSS, PIRLS, …). Ze stelden vast dat een vroege studiekeuze wel degelijk een positief effect heeft op de leerprestaties (net zoals vroeger kleuteronderwijs, centrale uitstroomexamens en leerkrachtkwaliteit). Op de gemiddelde prestaties welteverstaan, dus niet enkel voor een select groepje ‘sterkere’ leerlingen. Uiteraard moet men oog hebben voor sociale effecten in het onderwijs, maar laat ons als het om onderwijs gaat die effecten toch duidelijk onderscheiden van cognitieve en leereffecten, en geen van beide onder de mat vegen. Voor zo’n belangrijke hervorming volstaan opinies en ideologie niet, maar baseert men zich best op cijfers.

Aangeboren of Maakbaar?

Een andere bron van verwarring in het onderwijsdebat is de interpretatie van sommigen, die menen dat dit gaat over de erfelijkheid van cognitieve vaardigheden. Mark Elchardus liet in dit verband in De Morgen het volgende optekenen, toen hij een opiniestuk over de onderwijshervorming introduceerde: “…maar niemand kan zeggen welk deel van de gemeten cognitieve vaardigheden van een twaalfjarige het gevolg zijn van genen en welk deel van milieu. Wie beweert dat wel te kunnen of alleen al maar laat vermoeden dat hij het kan, is een charlatan die van een ernstig debat zou moeten worden uitgesloten…”

Dit citaat verwart cognitieve invloeden op studiekeuze met de vraag naar de erfelijkheid van intelligentie. Hier gaat het echter niet over. Elk pleidooi voor een bepaald schoolsysteem (of men nu voor of tegen een late studiekeuze is) impliceert immers per definitie dat men aanneemt dat cognitieve vaardigheden, of tenminste de ontwikkeling ervan, gedeeltelijk maakbaar zijn. Indien dat niet zo zou zijn, doét het schoolsysteem er namelijk niet toe. Niemand in het debat is die mening toegedaan.

Los daarvan illustreert dit citaat wél hoe diep het water is tussen de verschillende wetenschapsgebieden die elkaar in het onderwijs ontmoeten. Terwijl de wetenschappelijke literatuur in de psychologie in quasi elk domein de vraag stelt naar het relatieve belang van aanleg versus omgevingsinvloeden, wordt dit in onderwijssociologie met de felste bewoordingen als no-go zone verklaard. Vreemd, want meten is weten. Ik vind iemand die poogt om de relatieve impact van twee variabelen probeert te scheiden dan ook geen charlatan. Niet als zij/hij een socioloog is, en de impact van afkomst op studiekeuze statistisch probeert te schatten, maar ook niet als zij/hij een psycholoog is. Lees er deze vakantie Steven Pinker’s the blank slate maar eens op na, beste Mark (en u beste lezer!), voor een excellent stukje wetenschap.

Zijn er alternatieven?

Mijns inziens is dé grote uitdaging voor het onderwijs om beter individuele oriëntering te kunnen doen op basis van een inschatting van cognitieve vaardigheden die niet besmet wordt door sociale discriminatie. De psychologie reikt daar nuttige tools aan in de vorm van een volledige wetenschappelijke literatuur die nauwkeurig analyseert wat we kunnen meten/voorspellen en ook wat niet. Omdat uiteraard ook andere factoren spelen, zal dezelfde inspanning moeten gebeuren voor motivaties en interesses. Laat ons hiervoor wetenschappelijke evidentie als uitgangspunt nemen, en niet enkel vertrouwen stellen in sociaal neutrale keuzes van leerlingen of het buikgevoel van een leerkracht na twee jaar brede eerste graad.

Men kan zich tevens de vraag stellen of deze discussie wel over het secundair onderwijs moet gaan. Een sociologische studie van Hanushek en Woesmann toont immers aan dat de meest consistente voorspeller van leerprestaties in het secundair onderwijs de leerprestaties in … het lager onderwijs zijn. Als men dus al iets wil veranderen loopt men in het secundair onderwijs waarschijnlijk achter de feiten aan. De taalnota Smet vermeldde al dat schoolachterstand in sociaal kwetsbare groepen op het einde van het lager onderwijs gewoon de achterstand is die reeds in het eerste leerjaar aanwezig is. Een vroegere leerplicht ter remediëring van taalachterstand lijkt dan ook een nuttigere investering.

Wetenschap is geen politiek

Conclusie: het onderwijsdebat moet gaan over sociale én cognitieve aspecten van de hervorming. Onderwijs is er voor de maatschappij, maar ook om te leren. Cognitieve excellentie dient de samenleving, als ze sociaal rechtvaardig is. Onderwijskundigen, sociologen en psychologen moeten elkaar dus niet uitsluiten van het debat (als ze dat doen verkleint de impact van de wetenschap op de politiek), maar de maatschappij informeren over elk van deze aspecten, zodat ze uiteindelijk met elkaar kunnen verzoend worden. Het zou van zeer weinig ambitie getuigen om als maatschappij één van deze aspecten van het onderwijs op te geven in functie van de realisatie van het andere. Het is echter uiteindelijk niet aan de wetenschap om het relatieve belang van deze aspecten van de onderwijshervorming te bepalen. Wat willen we primair met ons onderwijs doén? Dàt beantwoorden blijft het privilege van de politiek. En van u, straks in het stemhokje.

(verschenen op VRT, De Redactie, 6 juli 2012, http://opinie.deredactie.be/2012/07/06/wetenschap-en-politiek-in-het-onderwijsdebat/)

Leave a Reply

Post Navigation