Iedereen heeft boter op zijn hoofd

Na de uithaal van de twee grootste onderwijsverstrekkers aan het adres van minister Ben Weyts is het onderwijs in een partijtje paniekvoetbal beland. Maar wat nu? De lijst met pijnpunten is lang en de verantwoordelijken kennen vele namen.

‘Het onderwijsdebat dreigt te verzanden in een rondje zwartepieten’, zegt pedagoog Pedro De Bruyckere (Arteveldehogeschool). ‘In se hebben alle partijen gelijk. Ja, we kampen met een structureel lerarentekort. En ja, de ­minister probeert daar iets aan te veranderen.’

Eén zaak lijkt alvast duidelijk: in de krant of op Twitter zal geen consensus gevonden worden. Om tot een oplossing te komen moet er constructief rond de tafel gezeten worden. Aangezien iedereen boter op het hoofd heeft, lijkt in eigen boezem kijken een goede start. De Standaard neemt vier structurele problemen onder de loep.

1. Te veel administratie

Wat is het probleem?Leraars worden geconfronteerd met berg administratie, waardoor de werkdruk almaar toeneemt. ‘De planlast is een oud zeer waarnaar onder voormalig minister van Onderwijs Pascal Smet (Vooruit) ook al onderzoek gevoerd werd’, zegt De Bruyckere. Alle partijen kijken naar elkaar en dat blijkt niet onterecht. ‘De overheid vraagt lang niet zo veel verantwoording als gedacht, maar toch doet elk niveau telkens een beetje meer dan

nodig. Dat werkt een niet te overziene papiermolen in de hand.’

Wie is verantwoordelijk?

De vakbond ACOD is stellig: ‘Planlast en werkdruk moet je op school- en bestuursniveau aanpakken. De hoeveelheid werkgroepen in scholen, de afvink­lijsten en de absurde administratieve rompslomp die moeten tegemoetkomen aan de gigantische verantwoordingsdrang, worden niet opgelegd vanuit de Vlaamse regering’, zegt Nancy ­Libert.

De Bruyckere wijst op de juridisering die ons onderwijs in een wurggreep houdt, omdat scholen zich tot elke prijs willen indekken tegen mogelijke procedures van ouders.

Cognitief psycholoog Wouter Duyck (UGent) erkent dat probleem: ‘Leerkrachten moeten van alles verslagjes maken, zodat er een “spoor” terug te vinden is. Maar dat toont een fundamenteel gebrek aan vertrouwen. Laat die leraar toch doen. Als er een paar honderd ouders naar de Raad van State stappen? So what! Laat leerkrachten dan hun beslissing verantwoorden, maar zadel hen niet op met voor 95 procent overbodige administratie.’

2. Hoge uitstroom, lage instroom

Wat is het probleem?

De cijfers wennen niet: een op de drie leerkrachten houdt het in het secundair onderwijs al na ­enkele jaren voor bekeken. Ook in het kleuteronderwijs is dat bijna een op de drie, in het lager een op de vier. In combinatie met een slinkend aantal inschrijvingen in de lerarenopleiding, doet dat alarmbellen afgaan. Onder meer het gebrek aan erkenning ligt aan de basis van die evolutie. Bovendien vinden zij-instromers nog onvoldoende de weg naar de klas. Omdat de leerlingenpopulatie in Vlaanderen groeit, neemt het aantal openstaande vacatures daardoor alleen maar toe.

Waar is het fout gelopen?

Dat steeds minder studenten intekenen voor een leraren­opleiding op bachelorniveau is, volgens onderwijseconoom Kris-tof De Witte (KU Leuven), deels te wijten aan het hogere aanzien van academische opleidingen. Ook zijn scholen onvoldoende voor­bereid op de demografische veranderingen. ‘Tussen 2011 en 2019 steeg het aantal leerlingen in het lager onderwijs met 13 procent. Die maken zich klaar voor de middelbare school’, zegt De Witte. ‘Bovendien is een op de drie Vlaamse leerkrachten 50 jaar of ouder.’

Er zijn onvoldoende jonge ­leraars om de nakende pensioneringsgolf op te vangen. De weinigen die er zijn, verlaten de onderwijssector sneller dan verhoopt.’Dat is problematisch omdat beginnende leerkrachten de eerste vijf jaar nog enorm veel bijleren.’ zegt De Witte. ‘De vroegtijdige uitstroom is nefast voor de stabiliteit van onderwijsinstellingen en de kwaliteit die ze bieden, want de leraars die wel nog meedraaien blijven achter met nog hogere werkdruk’, aldus De Witte.

Wie is verantwoordelijk?

Dit is een collectieve verantwoordelijkheid, van school tot ­lerarenopleiding. ‘In geen enkel decreet staat geschreven dat startende leerkrachten de moeilijkste klassen moeten krijgen. Geen ­regelgeving legt op dat je leerkrachten een zeer versnipperde opdracht moet geven’, zegt vakbondsvrouw Libert. ‘De effectieve taakinvulling van beginnende leerkrachten wordt door de ­onderwijsverstrekkers en hun ­directeurs bepaald en door ­niemand anders.’

De huidige ingrepen zijn volgens De Bruyckere alvast op de foute groep gericht. ‘De ­minister neemt maatregelen om de anciënniteit voor zij-instromers te verhogen, maar dat compenseert de

grote uitstroom aan leerkrachten niet. Bovendien mist de ­anciënniteitsmaatregel zijn ­effect omdat de drempel voor zij-instromers te hoog is. We moeten ons afvragen hoe we de leraren die er al zijn overtuigen om te blijven. Want aantrekken heeft geen zin als iedereen meteen vertrekt.’

3. Gebrek aan hr-beleid

Wat is het probleem?

Van de vlakke loopbaan, tot het gepuzzel met twaalf leerkrachten die vier vijfde willen werken op een opdracht van 21 of 22 lesuren tot vrijgestelde mentoruren en een gebrekkig toekomstperspectief voor starters: dat zijn oorzaken voor de vroegtijdige uitstroom van jonge leerkrachten. Directies, besturen en koepels vloeken vaak bij het leggen van hun puzzel en botsen op rigide wetgeving. Die maakt het onmogelijk om een goed hr­­- beleid te voeren.

Wie is verantwoordelijk?

Dit is opnieuw een gedeelde verantwoordelijkheid van de ­minister, de vakbonden, de koepels en de schoolbesturen. De verantwoordelijkheid om het debat op te starten, ligt bij de minister. Voor Duyck is er één uitschieter: ‘De vakbonden zijn veel te conservatief en zetten een rem op de flexibiliteit. Het lerarentekort is geen geïsoleerd probleem – in heel Europa en in heel wat sectoren zijn er problemen. Ik vind het opvallend dat aan de top van het onderwijs de illusie leeft dat onderwijs kan ontsnappen aan de wetten van de economie. Als een bedrijf geen IT’er vindt, gaat men die IT’er meer betalen, voor pakweg een wiskundeleraar zou dat hetzelfde moeten zijn.’

Volgens Duyck zijn de scholen ook niet mee geëvolueerd met de schaalvergroting in het onderwijs. ‘Het personeelsbeleid

is ­helaas niet gevolgd. Scholengroepen en onderwijsverstrekkers zijn ervoor verantwoordelijk dat jonge leerkrachten een voltijdse baan hebben.’

4. Dalende kwaliteit

Wat is het probleem?

Het Vlaamse onderwijs krijgt al jaren het ene slechte rapport na het andere als het gaat over de onderwijskwaliteit. Vorige week ging het meest recente alarmsignaal af: de kennis van wiskunde daalt in het zesde leerjaar. ‘Als het over de dalende kwaliteit van ­onderwijs, hoor je de koepels ­amper. Ik vind dat een gebrek aan verantwoordelijkheid’, aldus Duyck.

Volgens Tim Surma van het ­Expertisecentrum voor Effectief Leren (Thomas More) is de realiteit complexer dan dat. ‘Sinds de jaren 90 leggen scholen sterk de nadruk op humanisering. Met de toegenomen belangstelling voor het welzijn van het kind, verdween de aandacht voor studiekwaliteit subtiel naar de achtergrond. Dat is nooit kwaadwillig gebeurd, maar het resultaat is wel dat onze tienjarigen vandaag minder goed kunnen lezen dan die van tien jaar geleden’, aldus ­Surma

Wie is verantwoordelijk?

‘Er is hier niet een grote schuldige’, zegt Surma. ‘Dit is een complex en vluchtig proces, waar iedereen zijn aandeel in heeft. Als een leraar lager onderwijs in een studiewijzer leest dat ‘de leerkracht nieuwe ideeën aanbrengt met zo weinig mogelijk klassikale instructies’, dan ondermijnt dat de kracht van een goede onderwijzer. Alles moet altijd maar uit het kind komen, maar je eert de leerkracht pas in zijn metier door zijn vakkennis te aanvaarden en te legitimeren. Als je daar jarenlang aan knaagt, dan hoeft het niet te verbazen dat een goed leerproces

erodeert.’ Hoe we dan uit die ­vicieuze cirkel raken? ‘Er zijn al scholen die bewust sterker focussen op studie. Scholen kunnen zelf dus meer dan ze vermoeden’, besluit Surma.

Josephine Dapaah ■

Verschenen in De Standaard, 8 juni 2022, PDF

Comments are closed.

Post Navigation